Mini-conferentie // Column Theo Baart / Landschap en identiteit

Sectie
Theo Baart
Gesprekken
Inspiratie
MRA
Leven onder het Luchtruim

Tijdens de mini-conferentie op 13 september over het vraagstuk: "Ons perspectief op wat een mooi landschap is dient te worden herzien" droeg Theo Baart bij met een column die de complexe vraag over de identiteit van het Nederlandse landschap centraal stelde.

Het verslag van de hele mini-conferentie is hier te lezen.

Kreukelzone of gebruikslandschap?

De in het begin van deze zomer overleden dichter en schrijver Willem van Toorn muntte in 1998 in een van zijn essays de term ‘leesbaar landschap’. Landschapontwerpers, planologen en stedenbouwers gingen met dat nieuwe begrip meteen aan de haal. Je komt het begrip nu overal tegen zonder dat de bron, en het idee erachter, nog een ijkpunt is. De term valt vaak zonder dat de vervolgvragen gesteld worden: wát lees je dan, begrijp je wat je leest, en wat betekent het voor de toekomst van een landschap?

In al mijn boeken is het uitgangspunt dat ik wil begrijpen waar ik naar kijk. De lat ligt niet hoog. Het begint al bij het zicht uit mijn raam. Vandaar dat ik een paar boeken gemaakt heb over de plek waar ik op dat moment woonde. Waardoor ziet het er hier zo uit?

Hierover praten met professionals – ik noemde ze hierboven al – is interessant. Er komt altijd een antwoord maar de diepgang is specifiek en geregeld beperkt. De gelaagdheid, de historische dynamiek, het onbedoelde zij-effect, wisselende bestuurlijke kwaliteit, economische schommelingen, noem het maar op, ze worden niet vaak genoemd, in samenhang gebracht en gekoppeld aan de verschijningsvorm van bijvoorbeeld een nieuwbouwwijk of een bedrijventerrein.

Als in een gesprek over de Haarlemmmeerpolder het woord ‘poldergrid’ of ‘pioniers’ valt moet ik mijn best doen een diepe gaap te onderdrukken: daar gaan we weer. Dit zijn tot op de draad versleten stoplappen en zonder dwarsverbanden nauwelijks nog relevant. Alleen staand helpen ze niet meer om te verklaren wat hier is gebeurd.

We hebben het vanmiddag over het landschap, identiteit en de toekomst. Dat is nogal omvangrijk en complex. Toch wil ik er iets over zeggen want ik worstel al jaren met de vraag wat ik nu vind van het landschap om ons heen.

Half d’r in, half d’r uit

Ik ben als driejarige in Hoofddorp komen wonen. Op mijn negentiende keerde ik weer terug naar de grote stad. Wij – mijn ouders vooral - maakten deel uit van de dorpsgemeenschap maar stonden er ook gedeeltelijk buiten. Ze hoorden in 1960 bij de eerste lichting nieuwkomers uit Amsterdam. Ze hadden zo hun bedenkingen bij de in hun ogen wat stroeve en verzuilde poldercultuur.

Half d'r in, half d'r uit, dat is een goede positie om een betrokken maar ook analytische blik te ontwikkelen. Sinds het eind van mijn middelbareschooltijd doe ik verslag van het veranderende landschap van deze polder. Inmiddels fotografeer ik al bijna vijftig jaar in dit gebied. Niet continue, gelukkig niet, maar in afgebakende periodes van een paar jaar. Het is niet zo dat ik gepassioneerd ben door het gebied maar ik ben vooral mateloos geboeid. Het is de presure cooker van de ruimtelijke ordening van dit land. Visie en ongeluk ontmoeten elkaar hier. Zoals de binnenzee ooit om opportunistische redenen is drooggemaakt want een bedreiging voor de omliggende steden, werd het na de inpoldering gebruikt als erf door diezelfde steden. Ook drooggemaakt bleef het Haarlemmermeer van strategisch belang voor de omliggende steden. Er was heel lang na de drooglegging bij bestuurders nauwelijks een idee over wat de waarde van het gebied zou kunnen zijn anders dan dienstbaarheid aan de omgeving.

Nieuw perspectief

Ik keer steeds terug naar dit gebied met een nieuwe onderzoeksvraag. Door deze manier van werken is een omvangrijk archief ontstaan. Ik formuleer een nieuw perspectief, bedenk hoe ik dat met beelden en met toelichtende teksten kan tonen. Hoe ik het archief kan gebruiken om de complexiteit, gelaagdheid en de factor tijd te laten zien. Door de nieuwe onderzoeksvraag kan ik met een frisse blik opnieuw fotograferen op plekken die ik al meerdere keren door de lens bekeken heb.

In 1999 publiceerde ik Bouwlust. De verstedelijking van een polder. De vraag was of de nieuwe occupatie van het land een andere cultuur met zich bracht. De agrarische cultuur verdween voor een groot deel en maakte plaats voor suburbia. In 2015 verscheen Werklust. Biografie van een gebruikslandschap. waarin ik uitzoom. Hoofddorp zat inmiddels vast aan Schiphol dat op zijn beurt weer vast zit aan Amsterdam-Zuid. Het gebied uit Bouwlust was vijftien jaar later een voorstad van Amsterdam geworden, doorsneden met veel infrastructuur. Ik zag een nieuwe omkering van het gebruik van het land: infrastructuur in alle soorten en maten met veel knooppunten die bepalend waren geworden voor het aanzicht van het polderlandschap. In de oksels van de infrastructurele knooppunten is er nog ruimte voor wonen, bedrijvigheid en recreatie.

De ondertitel van Werklust (biografie van een gebruikslandschap) geeft al aan dat ik de identiteitsvraag niet uit de weg wil gaan. Op de schutbladen van het boek heb ik alle titels van beleidsnota’s en studies over het gebied gezet. De driehonderd pagina’s fotografie daartussen laten zien wat al die onderzoeken en voornemens hebben opgeleverd. Het is een landschap dat ontstaat door wrijving.

Ik zoomde vijf jaar later nog meer uit. Als Hoofddorp een voorstad was geworden hoe zag dan het gehele ensemble eruit? Welke onderscheidende kwaliteiten voegt dit onderdeel toe? Dat werd Groot-Amsterdam. Metropool in ontwikkeling (2020).

In alle drie genoemde boeken laat ik Schiphol, de olifant in de kamer, mede veroorzaker van de ongekende ruimtelijke dynamiek, letterlijk fotografisch aan de horizon liggen. In Leven onder het luchtruim (zomer 2024) gemaakt met onderzoeker en journalist Tijs van den Boomen kijken we het beest maar eens in de bek. Het was tijd voor een agenderend project. Wat is de relatie tussen de inrichting van het maaiveld en de overkomende vliegtuigen? Opnieuw fotografeerde ik hetzelfde gebied en de onderzoeksvraag leverde nieuwe beelden op. De ruimtelijke claim van Schiphol is erg groot en dat kan anders waardoor er veel ruimte bevrijd wordt voor andere noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen aan de Zuidkant van Amsterdam. Het is een zoektocht naar een eerlijker balans tussen het algemeen belang en dat van de luchtvaartsector.

Omgekeerde polder

Uiteraard heb ik mij al die jaren herhaaldelijk de vraag gesteld wat ik nu vond van het gebied dat ik steeds tegen het licht houd. Zoals hierboven tot de kern teruggebracht: waar kijk ik op dit moment naar? Zie ik iets anders dan veertig jaar geleden? Het antwoord is ja, de polder wordt eindeloos omgekeerd maar van belang is te vermelden is dat de beschouwer ook een ontwikkeling doormaakt. Meer kennis bij de maker, en wellicht wat milder in de vormgeving van zijn beelden maar wat meer uitgesproken in tekst.

De hoge omloopsnelheid van een groot deel van het polderlandschap is ongekend. De bestuurscultuur kent wel een gelijkblijvende houding: ‘liever niet’. Dat gold voor de eerste directieven uit Den Haag in de jaren ‘50 van de vorige eeuw toen er nieuwbouw in Haarlemmermeer moest komen. Die afwerende houding was er nog steeds toen twintig jaar later het Groeikernenbeleid werd aangekondigd, of weer met een stap van 20 jaar, de Vinex. De ambitieuze en grootschalige plannen voor de Westflank

Speelbal

Men houdt hier niet van grootschalig maar krijgt het uiteindelijk toch. Ook al ziet het er hier inmiddels stedelijk uit, de politieke cultuur is anti-stedelijk. Veel ontwerpers van naam hebben wel iets getekend aan deze polder maar ze vertrokken bijna allemaal met de staart tussen de benen. De cultuur hier is om dat wat uiteindelijk onvermijdelijk is met gepaste tegenzin te accommoderen. En dan vooral niet te opzichtig. De Calatravabruggen vormen in dit verband een interessante uitzondering op deze regel. Achterover leunen en kijken naar wat je toerolt is hier ook niet ongebruikelijk. Realpolitik in de polder. En de lat vooral niet te hoog leggen, suboptimaal is goed genoeg. Vandaar mijn kwalificatie ‘gebruikslandschap’. Als iets niet meer voldoet kan het weg en nieuw is altijd beter. Kijk naar de worsteling met het eigen cultureel erfgoed. Er is een super gesublimeerde nostalgie als het om oude dorsmachines gaat maar de zeer interessante eigen ruimtelijke geschiedenis staat niet op het netvlies. De geschiedschrijving en de analyses die mede daarop naar interessante nieuwe visies zouden kunnen leiden ontbreken. Vergelijk dat eens met hoe dat zit met de grote steden die samen met Haarlemmermeer deel uit maken van Groot-Amsterdam.

Hoe kun je zonder reflectie het hebben over identiteit? Of is het niet hebben van een identiteit juist de identiteit? Dat toegeven zou armzalig zijn maar in zekere zin ook bevrijdend. Maar er zit een groot risico aan. Voor je het weet ben je uitsluitend de kreukelzone van Schiphol en Amsterdam terwijl je bestaande en te koesteren kwaliteiten bedreigd worden en tussen de vingers door wegglippen. Dat vraagt niet om conservatisme maar om een kritische en zelfbewuste houding: wat voegt de zoveelste tomatenkas van zes hectare toe aan dit gebied? Als je geen visie hebt, geen profiel formuleert, gebaseerd op een analyse van de inrichting-geschiedenis van dit gebied, de grote transitiethema’s en het nationale en zelfs internationale krachtenveld, dan ben je slechts een speelbal. Je moet dan niet vreemd opkijken als je in de dagelijkse praktijk minder relevant blijkt te zijn dan je gebaseerd op omvang en strategische ligging zou kunnen zijn.