Impressie Grazende Zwaan // Verhalenkamer

Sectie
Gesprekken
Inspiratie
MRA
Architectuurgids
Gepubliceerd op

Op landgoed de Kleine Vennep zat Marcel Duyvestijn twee dagen aan een tafel, midden in het veld naar verhalen uit Haarlemmermeer te luisteren. Dat was tijdens de dagen van de Grazende Zwaan, het theaterevenement dat hier elk jaar plaatsvindt. De zon scheen. En om hem heen hingen aan een waslijn de prachtige foto’s van Martijn de Clercq. Wat de een in beelden zoekt, doet de ander in woorden: Haarlemmermeer zien, voelen, horen. Jong en oud schoven aan, ieder met een eigen verhaal. Een kleine impressie.

Ik woon hier, maar daar is ook alles mee gezegd.

Op landgoed de Kleine Vennep zat Marcel Duyvestijn twee dagen aan een tafel, midden in het veld naar verhalen uit Haarlemmermeer te luisteren. Dat was tijdens de dagen van de Grazende Zwaan, het theaterevenement dat hier elk jaar plaatsvindt. De zon scheen. En om hem heen hingen aan een waslijn de prachtige foto’s van Martijn de Clercq. Wat de een in beelden zoekt, doet de ander in woorden: Haarlemmermeer zien, voelen, horen. Jong en oud schoven aan, ieder met een eigen verhaal. Een kleine impressie.

Ada van Leeuwen (1932) kwam naar Nieuw-Vennep, omdat haar man daar woonde. Hij had een kleine drukkerij, die veel voor de Vicon drukte. ‘Ik kom uit Amsterdam. Dat zeg ik nog steeds. Maar ik woon dus wel al 55 jaar in Nieuw-Vennep. Misschien zeg ik dat omdat je toch altijd het gevoel blijft houden, niet van hier te zijn. Niet dat ik anders was, of dat ik me anders voordeed. Het was een logische keuze. Mijn man had hier werk. En toch was het wel even wennen. Ik heb ook in ’t Gooi gewoond, met zijn bossen. En Nieuw-Vennep in de jaren zestig stelde weinig voor. Een boerendorp.’ Zo ziet haar dochter, Arike (1970) dat ook. ‘Maar voor mij juist de reden om weg te trekken. Ik heb echt een heerlijke jeugd gehad, met veel buitenspelen in een veilige omgeving. Maar ik zoek naar meer karakter. Daarom ben ik uiteindelijk in Leiden terecht gekomen.’

Ergens terechtkomen. Toevallig. Dat is eigenlijk het verhaal van veel mensen die langskomen. Het was zelden een bewuste keuze. ‘Er was werk’, zegt Ben (1947). Hij werkte bij ‘Boek en Plaat’, in Hoofddorp en was bijna 25 jaar beheerder van diverse wijkcentra. ‘Ik kom ook van buiten, maar ik ben geïnteresseerd in mensen. Ik wil weten hoe het zit. Daarom ben ik ook bij de Polderjongens gegaan. Dat is een groep ouderen die bij elkaar komt om koffie te drinken, maar ook op excursies gaan door de polder.’ Hoewel hij dus uit de hoofdstad komt, heeft hij daar niet veel meer mee. Sterker nog, hij vindt dat het gemeentebestuur teveel naar Amsterdam kijkt. ‘Kijk naar HydePark, die adverteren alleen met de naam Amsterdam. Nergens staat dat het een Hoofddorpse wijk is. Maar ook Schiphol moet volgens hem geen Amsterdam International Airport heten. ‘We zijn geen voorstad van Amsterdam. Hou daarmee op. Kijk naar jezelf. Ik denk zelfs dat er daarom relatief veel Feyenoordsupporters wonen, omdat ze een beetje klaar zijn met die bemoeizuchtige allesoverheersende grote buurman.’

Ook die andere buurman, Schiphol wordt veel genoemd. Maar zelden heel negatief. Dat je er soms last van hebt, qua geluid, hoort erbij. Ook Ben woonde zo’n beetje naast de startbaan en kon de kerosine ruiken, maar het deerde hem niet. ‘Het is een herkenbare geur.’ Dat beaamt Leendert van Damme (1958), Hoofddorper in hart en nieren. ‘Het is de symfonie van de economie’, zegt hij poëtisch. ‘En ik vind ook, je weet waar je gaat wonen, dan moet je niet zeuren als je ineens een vliegtuig hoort.’ Hij is bevriend met Cor van Groeningen, die weer door en door Venneper is. Dat brengt ons bij de rivaliteit die er altijd was tussen de twee kernen. Nog steeds wordt Hoofddorp gezien als ‘de ambtenarenstad’, waar iets meer ‘poeha’ is. ‘Vennepers voelen zich soms achtergesteld.’ Dat is niet altijd terecht. ‘Maar als je naar het verwaarloosde centrum kijkt, snap je dat wel’, beaamt zijn vrouw.

Cor is zo diep geworteld in Nieuw-Vennep dat hij er alleen maar in mooie woorden over kan spreken. ‘Ja, natuurlijk, ik mis wel eens een prettig terras. Maar voor de rest is het heerlijk wonen. Veilig. Ruimtelijk. Prettig gewoon.’ Hij wijst ook naar de feestweek. ‘Dat is gezellig. Dan zie je iedereen. En je moet ook bedenken: Veel mensen die tijdens of na de drooglegging naar Nieuw-Vennep kwamen waren Brabanders. Dat zijn gezellige mensen’, zegt hij lachend.

Wat wel een punt is, is dat de vrije busbaan, die door Hoofddorp en Nieuw-Vennep loopt, veel kroegen leegzuigt. ‘Jongeren gaan makkelijk naar Amsterdam of Haarlem. Die bus rijdt ook de hele nacht door. ‘Hartstikke leuk, maar daardoor bloedt Haarlemmermeer een beetje dood’, zegt Cor.

Die verbindingen, ook met de trein en de vele snelwegen wordt door anderen weer als grote pluspunten genoemd. ‘Je bent overal dichtbij’, zegt Bert (1947). Ook zij kwamen naar Hoofddorp, omdat er werk en betaalbare huizen waren. Zij gingen in 1975 in Pax wonen. ‘Dan is alles nieuw, we waren de eerste bewoners daar. En omdat iedereen nieuw is, geeft dat een klik. Maar vooral met de ‘importers’. De ‘oorspronkelijke’ mensen vonden ze soms wat stug. ‘Hoe die mensen spraken over ons, dat was niet mals’, zegt zijn vrouw. ‘Ontzettend veel roddelen en we deden het niet snel goed. Dat was best jammer.’ Maar dat is rechtgetrokken. Bert is nu vrijwilliger bij het Cruquiusgemaal en is samen met zijn vrouw zeer betrokken bij hun kerk. ‘Ik denk wel dat wij Haarlemmermeerders zijn geworden.

Watse (1974) en Ilse (1978) Roorda herkennen dat. Watse komt uit Friesland, maar kan hier toch aarden. ‘Misschien door het herkenbare platteland. Maar ik ben en blijf een Fries. Dat haal je er niet meer uit.’ Hij kwam hier wonen, om samen te wonen met Ilse, die haar hele leven hier woonde, maar toch ‘import’ is. Haar ouders kwamen hier, zoals zoveel mensen, in de jaren zeventig, omdat er werk was. ‘Maar als ik onder het viaduct, vanuit het zuiden, de polder inrijdt, voel ik me thuis. Dat is een fijn gevoel.’ Nu vinden ze vooral de vele expats vervelend. ‘Die hebben niet zoveel met hun buurt’, merkt Watse. ‘Die maken nog wel eens rotzooi.’ En er mag wat meer leven in de brouwerij komen. Ze hebben een dochter van 14, maar voor haar is er weinig te doen. ‘Vroeger had je de cola-disco’, zegt Ilse. ‘Maar dat soort dingen bestaat niet meer helaas. Nu hangen ze een beetje rond.’

Dat er niks te doen is in de polder, wordt ook door de jongeren zelf gezien. Op zondag schuift een groep twintigers, rond Martijn en Steven de Clercq aan. Zij komen allemaal uit Lisse of Lisserbroek. ‘Lissebroek is echt helemaal niks’, zegt Steven. ‘Maar er zijn grootse plannen om het dorp te verdriedubbelen. Dat gaat een enorme impact hebben.’ Nu is Lissebroek op Nieuw-Vennep en van oudsher op Lisse gericht. Berry (1999) is duidelijk: ‘Voor ons is het onmogelijk een huis te vinden. Dus ik zou zeggen: lekker bouwen.’ Het liefste zou hij in Lisse wonen. ‘Dat heeft gewoon iets meer.’ Maar ook als hij daar op Funda kijkt, ziet hij de onmogelijkheid. ‘Voor ons is dat echt een groot probleem, die woningnood.’

Voor Steven en Martijn de Clercq geldt dat wellicht minder. Zij zijn geboren in Amsterdam, maar getogen op de Olmenhorst en hebben zoveel liefde voor dat stukje ‘paradijs in de polder’, dat ze het naar hun zin hebben. ‘Mijn ouders waren vroeger minder Haarlemmermeers, dan wij nu’, zegt Steven. ‘Wij zijn meer betrokken bij de polder.’ Als we langs de foto’s van Martijn lopen, komt er een golf van woorden en liefde boven. ‘Het is zo’n heerlijk landschap om te fotograferen. Het is oud, nieuw, lelijk, mooi, lage luchten, groene velden, maar toch ook een stampende economie, die overal zichtbaar is in het landschap. Je moet goed blijven kijken. Dan zie je zoveel meer.’